Ons immuunsysteem herkent vriend en vijand
Het immuunsysteem is in staat om lichaamseigen van lichaamsvreemd te onderscheiden. Dat kan omdat alle lichaamscellen voorzien zijn van een speciaal merkteken. Dit merkteken bestaat uit een unieke aaneenschakeling van moleculen, die voor elke mens (behalve bij tweelingen) anders zijn. Alle stoffen die niet het merkteken “eigen” dragen noemen we antigenen en worden door het immuunsysteem aangevallen. Er zijn vele soorten antigenen: bacteriën, virussen, schimmels, maar ook niet voldoende verteerd voedsel, dat in de bloedstroom terecht is gekomen, wordt als antigeen gezien. Bij orgaantransplantaties worden de cellen van het donororgaan ook als lichaamsvreemd ervaren. Als het immuunsysteem niet door middel van medicijnen wordt onderdrukt zullen deze cellen worden aangevallen. Afstoten noemt men dat.
Witte bloedcellen (leukocyten) vormen de basis van het immuunsysteem
Alle bloedcellen, rode en witte, worden in het beenmerg vanuit stamcellen gevormd. Stamcellen zijn cellen die zich in allerlei verschillende soorten cellen kunnen ontwikkelen. De wittebloedcellen, leukocyten, zijn de belangrijkste cellen van het immuunsysteem. 30 - 40% van alle leukocyten bestaan uit lymfocyten. Deze cellen worden op hun beurt weer onderverdeeld in B-cellen en T-cellen. B-cellen zijn na productie direct “klaar voor gebruik”, terwijl T-cellen eerst door de thymus moeten worden opgeleid om een goed onderscheid te kunnen maken tussen eigen en vreemde cellen. De thymus is een orgaan dat zich achter het borstbeen bevindt. T-cellen die niet voor hun “eind examen slagen” worden in de thymus geëlimineerd.
Voor waterstofperoxide is een deel van het immuunsysteem relevant. Als we kijken naar leukocyten (witte bloedlichaampjes) dan worden deze verdeeld in drie klassen:
1. 30 - 40% van alle leukocyten bestaan uit lymfocyten (B en T-cellen). Lymfocyten behandelen we hier niet verder.
2. 50 - 60% van alle leukocyten bestaan uit granulocyten, die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in neutrofielen, eosinofielen en basofielen. Granulocyten danken hun naam aan het feit dat ze granulen (korreltjes) bevatten. De korreltjes zijn in werkelijkheid blaasjes (vesiculae) met, afhankelijk van het type cel, verschillende soorten chemicaliën.
3. Fagocyten vormen maar 7% van alle leukocyten. Er zijn twee belangrijke soorten fagocyten, de monocyten die zich voornamelijk in de bloedstroom ophouden en de macrofagen in het weefsel. Monocyten veranderen in macrofagen zodra ze vanuit de bloedbaan naar het weefsel migreren.
Neutrofielen
Neutrofielen zijn veruit de meest algemene witte bloedlichaampjes. Het beenmerg produceert er dagelijks talloos veel en laat ze in de bloedstroom vrij, maar hun levensverwachting is kort - i.h.a. minder dan een dag. Eenmaal in de bloedstroom aangekomen kunnen de neutrofielen door de haarvatwand heen in het weefsel komen.
Neutrofielen worden aangetrokken door vreemd materiaal, ontstekingen en bacteriën. Bij een splinter of een snee zullen neutrofielen aangetrokken worden door een proces dat chemotaxis wordt genoemd. Veel eencellige passen ook deze methode toe - chemotaxis doet cellen die zich kunnen bewegen gaan in de richting van een hoger wordende concentratie van stoffen.
Als een neutrofiel eenmaal een vreemd deeltje of een bacterie heeft gevonden dan zal die neutrofiel dat deeltje omvloeien (ofwel door fagocytose opnemen). Daarbij worden enzymen, waterstofperoxide en andere stoffen vanuit de 'korreltjes' (de vesiculae) in het fagocytoseblaasje (fagosoom) vrij gelaten om zo de bacterie te doden. Op een plek waar massa's bacteriën de kans hebben gezien zich te vermeerderen, zal zich pus (etter) gaan vormen. Pus is niks anders dan en verzameling dode neutrofielen en ander celafval.
Eosinofielen en basofielen
Eosinofielen en basofielen zijn veel minder algemeen dan neutrofielen. Eosinofielen schijnen gericht te zijn op het elimineren van parasieten in huid en longen, terwijl basofielen histamine in hun vesiculae hebben en daardoor (samen met de mestcellen) in hoge mate verantwoordelijk zijn voor de oorzaak van een ontsteking. Vanuit het immuunsysteem bezien is ontsteking een goed iets. Er wordt meer bloed aangevoerd en het verwijdt de haarvaten zodat meer immuunsysteemcellen op de plaats van de infectie kunnen komen.